Charles Quaedvlieg

Valkenburg 1823 - Rome 1874

Welcome ...

A LIFE STORY AS AN ARTIST’S NOVEL

What little is known about the life of Carel Max Gerlach Anton Quaedvlieg (Valkenburg 1823 – Rome 1874), Charles for short, resembles a moralizing artist’s novel. It contains all the ingredients for this: a talent that reveals itself early; trip to Rome, patronage of the Vatican, patronage of a princess; winner of ‘De Groote Prijs’; marriage to an Italian woman and permanent settlement in Rome. But then a tragic twist of fate and an inglorious death. Plenty of artist romance; but what are the facts?

Jeugdjaren en opleiding

Charles kwam ter wereld als zoon van de burgemeester van Valkenburg. De familie Quaedvlieg behoorde daar tot de notabelen en was gelieerd aan de voorname familie De Guasco. Het burgemeestersgezin woonde in een oud versterkt huis, genaamd ‘Palanka’. Dit lag aan wat nu het Walramplein heet.  Zijn middelbare schooltijd bracht Charles door in Sittard. Daar werden hem door zijn tekenleraar, de kunstschilder Lambert Hastenrath (1815–1882) de eerste principes van de teken- en schilderkunst bijgebracht.

Volgend oude bronnen moet hij aansluitend op ‘Wanderschaft’ gegaan zijn, om zich in Düsseldorf verder te bekwamen; hiervoor is evenwel nog geen bewijs gevonden. Wel gedocumenteerd is, dat hij in 1839, dus op zestienjarige leeftijd, een semester aan de Kunstacademie van Antwerpen heeft gestudeerd. Deze stond toen onder leiding van de historieschilder Gustave Wappers (1903 – 1874). Uit deze periode zijn onlangs twee typische  ‘Biedermeier’ portretten aan het licht gekomen, die een indruk geven van zijn technisch kunnen. In 1843 keerde hij daar nog een jaar terug om zijn opleiding te vervolgen. De reden van de onderbreking in zijn studietijd is onbekend.

Charles Quaedvlieg een Limburgs schilder?

De veronderstelling van een leertijd in Düsseldorf is herhaald in de  Biographie Nationale de Belgique, (1905; vol. 18, pp. 398-399). De auteur, Jules Helbig, geeft in zijn korte  biografische schets aan zijn informatie gedeeltelijk te baseren op interviews met nabestaanden. Hij heeft duidelijk moeite gedaan de herinnering aan Quaedvlieg als vooraanstaand vertegenwoordiger van de Vlaamse School vast te houden. Zijn bijdrage is helaas tot op de dag van vandaag de belangrijkste bron van informatie over de schilder gebleven. Pas in 1963 werd, zeer lokaal, een poging ondernomen om de kunstschilder als een markante figuur uit Valkenburgs geschiedenis in herinnering te roepen. Het verscheen in tijdschrift Het Land van Valkenburg (14-06-1963) en was geschreven door een priester Ad Welters onder pseudoniem ‘Gerlach van Straebeeck’. Zijn verhaal bevat weliswaar een aantal interessante feiten, maar daarnaast ook een aantal dwaze anekdotes en onjuistheden.

Belangrijker dan Charles geboorteplaats, of studietijd, is zijn vertrek naar- en blijvende vestiging in Rome geweest. Daar wordt hij nu beschouwd als een vooraanstaande landschapsschilder, die behoort tot een internationaal gezelschap: de ‘Schilders van de Campagna’. Maar, sterker nog, ieder schoolkind kent daar zijn De Bres in De Porte Pia (20 september 1870). Het schilderij geeft deze, voor de eenwording van Italië als natie, doorslaggevende historische gebeurtenis weer. Een afbeelding van het schilderij werd in 2020 gekozen als beelddrager voor een eerste-dag-uitgave van een serie herdenkingspostzegels.

Waarom naar Rome?

Het blijft onbekend waarom Charles definitief naar Rome is vertrokken. Het zal -zoals meestal bij dit soort beslissingen- een combinatie van factoren zijn geweest. Het overlijden van zijn 23 jarige echtgenote, in 1852, is vermoedelijk de doorslaggevende factor geweest om een nieuw bestaan te zoeken. Maar zijn sociale achtergrond, gekoppeld aan zijn religieuze overtuiging, hebben er ongetwijfeld toe bijgedragen zich op Rome te oriënteren. Bovendien had zich in Limburg nog geen vruchtbaar artistiek klimaat ontwikkeld. Weliswaar was, sinds het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, meer vraag naar kerkelijk kunst ontstaan, maar deze ontwikkeling was nog in een pril stadium. Als reisdoel had Rome destijds al iets van zijn aantrekkingskracht ingeboet, dit door revolutionaire bewegingen, die de wereldlijke macht van de paus in het geding brachten. Deze ontwikkelingen werden door katholieken in ons land op de voet gevolgd.  (Vanaf 1860 gaven zelfs tal van jonge mannen gehoor aan de oproep van hun pastoor om als zouaaf dienst te nemen, om het Vaticaan te beschermen.) Ondanks dit politiek ongunstige klimaat werd een studiereis naar ‘De Wieg van de Kunst’ voor een kunstenaar in ons land nog steeds op waarde geschat. Een te lang verblijf, daarentegen, werd eerder als schadelijk beschouwd. Dan dreigde een kunstenaar van de nationale schilderkunst vervreemd te raken. Ook voorzag men het risico ‘sociaal af te glijden’, in een half-dandy, half-bohemien bestaan.

Leven als een ‘grand seigneur’

Op 12-13 juli 1853 kwam Charles per schip uit Marseille aan in de pauselijke haven Civitavecchia. Hij is toen klaarblijkelijk al snel in contact is gekomen met prinses Marianne van Oranje – Nassau. Zij bood hem zeven maanden gastvrijheid in haar villa Celimontana (Villa Mattei) en Charles zou haar gedurende die tijd tekenlessen hebben gegeven. Uit die tijd stamt van zijn hand haar portret in pastel.

Aan zijn verblijf herinneren verder een vijftal interieurstukken, die op zich een uitzondering binnen zijn oeuvre vormen. Ze geven een indruk van het ‘vie de chateau’ dat hij voor een paar jaar kon leiden. In 1854 vergezelde hij zijn gastvrouw, samen met enkele collega-kunstenaars, op een reis naar Ischia (een eiland voor de kust van Napels).  Een van hen was de latere ‘societyschilder’, Pierre Tetar van Elven (1828 – 1908).  Als aandenken aan haar favoriete verblijfplaats verwierf de prinses van Charles twee landschappen.

Omzwervingen door het verleden

Charles bleef ongeveer een jaar lang door Zuid-Italië reizen en bezocht Napels, Pompeï en andere historische locaties. Een van zijn reisgenoten zou de Britse schilder Robert Alexander Hillingford (1828 – 1904) geweest kunnen zijn. Hierop wijst het motief van bootje in de Golf van Napels, dat zij vrijwel identiek hebben uitgebeeld. [afb 6] . Deze excursie naar Napels en omgeving had duidelijk het karakter van een ‘sightseeing tour’. Charles heeft zijn reisindrukken verwoord in een brief, die in de Maastrichtse krant  Le Courier de la Meuse werd gepubliceerd. Dit is een van de zeldzame keren dat we hem aan het woord horen. Kortom, hij voelde zich in het gedroomde land: Arcadië.

Le Courier de la Meuse

”Het is voor mij een groot genoegen om te vertoeven in deze aantrekkelijke omgeving waar een altijddurend voorjaar heerst, waar alle seizoenen mooi zijn, het hele jaar een voortdurende cyclus biedt van ononderbroken nieuw fruit en nieuwe bloemen.”

Kruiswegstaties

Het is waarschijnlijk dat Charles Quaedvlieg een zekere band heeft gevoeld met landgenoten van zijn geloofsovertuiging. Helaas zijn daar geen schriftelijke bewijzen voor, maar als verbindend element kan het schilderen van kruiswegstaties worden gezien. Het kan niet anders, of Charles heeft destijds kennis gemaakt met twee kunstenaars uit het Noorden die gelijktijdig aan een dergelijk project werkten: Ludwig Brüls (1803-1882) en Carel Frans Philippeau (1825 – 1897). De staties van Charles zijn nu nog te vinden In de parochiekerk St. Lambertus in het Limburgse dorp Neder-weert. Zij bestaat uit 14 staties, met neogotische houten lijsten. De reeks is ongeveer 1855-’57 geschilderd naar voorbeelden van de Oostenrijkse schilder Josepf von Führich (1800-1876). Dit met uitzondering van de kruisafname, die geïnspireerd is op het bekende altaarstuk van Peter Paul Rubens (1577 – 1640) in de kathedraal van Antwerpen.

Winnaar van ‘De Groote Prijs’

Een gebeurtenis in 1854 heeft aanzienlijk bijgedragen aan de status van de Valkenburger in Rome: het winnen van ‘De Groote Prijs’ met een schilderij dat ‘in het Pantheon werd geplaatst’. Deze veel herhaalde woorden hebben aanleiding gegeven tot misverstanden. Charles was niet de winnaar van de ‘Grand Prix’ in historieschilderkunst, zoals deze werd uitgeloofd door de Academia de San Luca, maar die van de oude romeinse katholieke kunstenaarsvereniging ‘Congregazione dei Virtuosi al Pantheon’. (Deze vereniging had een tentoonstellingsruimte, aangebouwd aan de beroemde kerk.) Het voorgeschreven thema voor schilders was Koning Saul. Het onderwerp van de winnende inzending was De pythonesse [=tovenares] van Endor (1854). Prinses Marianne heeft dit werk vrijwel direct aangekocht. Helaas is nu noch de verblijfplaats, noch een reproductie, van het schilderij bekend. De internationale kunstenaarsgemeenschap eerde de winnaar met een fakkeloptocht en een kroning met lauwerkrans op het Capitool. Al dit eerbetoon is voor Charles van groot belang geweest. Op die manier openden zich voor hem deuren die anders gesloten bleven waren, zoals die van internationale kunstacademies.

Ceremoniemeester van het jaarlijkse kunstenaarsfeest op 1 mei 1856

Quaedvlieg had zich in 1855 aangesloten bij de Deutsche Künstlerverein (DKV, opgericht 1845). Dit was gebruikelijk, omdat de Nederlandse kolonie te klein was voor een eigen vereniging. Robert Hillingford, was al bij de oprichting actief, hij had in Düsseldorf gestudeerd en stond midden in het sociale gebeuren. Gezamenlijk maakten de twee schilders een vrij uitzonderlijk schilderij: Het Kunstenaarsfeest in Rome op 1 mei 1856. Deze zogenaamde Cervaro-feesten waren al vele jaren een vast gebeuren. Het vormde een soort afscheidsceremonie, want in de zomer verlieten de meesten de stad, waar het leven door hitte en malaria onaangenaam en ongezond was.

Kunstenaars trokken dan, meestal in kleine groepjes, naar een van de bergdorpen, rondom de stad. Het schilderij is net als de ‘Nachtwacht’ een informeel groepsportret: het bevat ongeveer 40 kunstenaarsportretten in miniatuur. Het is helaas niet eenvoudig, om de vermomde en merendeels baard-dragende, heren te identificeren. Het is evenwel bekend dat de Zwitserse aquarellist Salomon Corrodi (1810-1892) als president optrad. Hij is vermomd als de oppergod Jupiter, met een sterrenscepter in zijn hand. Naast hem staat een ‘dichter’ die een schertsrede houdt om de bijeenkomst van zo’n 300 kunstenaars, te verwelkomen. Het is begrijpelijk, dat ook de makers  zichzelf een plaats hebben gegeven. Charles is nadrukkelijk aanwezig, gekleed als ‘rode duivel’, gezeten op een schimmel. Robert is als ezelruiter afgebeeld (in profiel, brildragend). Quaedvlieg, bekleedde die dag de rol van ceremoniemeester; een bewijs van het grote aanzien dat hij als prijswinnaar binnen de DKV genoot.

Geridderd door Paus Pius IX

Er is slechts één schilderij van Charles dat het succes van het hierboven al besproken prijswinnende schilderij evenaart: De heiligverklaring van de Japanse martelaren (1862). Dit schilderij toont een belangrijke kerkelijke gebeurtenis die plaatsvond op 8 juni 1862. Het was een van de initiatieven van paus Pius IX (‘Pio Nono’) om de kerkelijke macht van de Katholieke Kerk, zoals vertegenwoordigd in zijn persoon, te bevestigen. Bisschoppen uit de hele wereld werden naar Rome uitgenodigd, om de ceremonie van de heiligverklaring van de eerste 26 martelaren van Japan bij te wonen.  Vanuit een hoog standpunt in de immense ruimte van de Sint-Pieterskerk, laat het schilderij de paus, kardinalen en tal van prominente gasten zien.

Het schilderij werd vrijwel onmiddellijk aangekocht door de paus, voor -naar verluidt- een aanzienlijke prijs. Bovendien werd Charles de civiele orde van Sint-Gregorius verleend, die hem de titel ‘cavaliere’ gaf. Op een recent herontdekt zelfportret is deze onderscheiding te zien, in miniatuur gedragen in het knoopsgat van zijn revers. Dergelijke onderscheidingen waren in de 19de eeuw voor een kunstschilder erg belangrijk, zij verhoogden aanzienlijk zijn sociale status en openden de deur naar chique salons.

Een verzwegen huwelijk

Een ingrijpende gebeurtenis in het leven van Quaedvlieg is zijn tweede huwelijk met een Italiaanse vrouw geweest. Op 3 september 1856 trouwde hij de toen twintigjarige Maria Belli (1836 – 1896). Deze gebeurtenis lijkt evenwel zorgvuldig uit beide al genoemde biografieën te zijn weggelaten. Het was dan ook precies die stap, waarvoor in moraliserende literatuur gewaarschuwd werd. Kunstenaars, die over het algemeen toch al niet zeer vermogend waren, kregen er dan niet alleen de rol van kostwinnaar voor een gezin, maar veelal zelfs een hele familie, bij. Ook de familie Quaedvlieg in het thuisland zal niet verheugd geweest zijn. Op termijn dreigde immers een deel van de -niet onaanzienlijke- familiebezittingen in Italiaanse handen te vallen.

De jaren 1856-’58 markeren eveneens een keerpunt in zijn artistieke carrière. In 1857 besloot prinses Marianne de omstreden stad Rome te verlaten. Zij liet haar bezittingen overbrengen naar haar het wijnkasteel ‘Reinhartshausen’ te Erbach, waaraan zij als zijvleugel een privémuseum liet bouwen. Zeven schilderijen van Quaedvlieg kregen daar een plaats.

Vanaf 1859 is Charles niet langer lid van de DKV. Hij moest om een goed inkomen te verwerven een nieuwe markt aanboren: die van de Angelsaksische toeristen. Hieronder bevonden zich toenemend gefortuneerde Amerikanen, die in de wintermaanden naar de ‘Moeder der Kunsten’ pelgrimeerden.

Lovende recensies van genrestukken

Ondanks een bijna tienjarige afwezigheid, blijken recensies over het werk van de Valkenburger uit twee vooraanstaande romeinse kranten, Giornale di Roma en L’ Eptacordo, in Limburg door te dringen. In de Le Courier de la Meuse werden in 1860-’61 twee artikelen uit het laatstgenoemde kunst- en muziek tijdschrift in vertaling opgenomen. Daarin staat te lezen: ” De naam van de heer Quaedvlieg weerklinkt met eer in de schone kunsten […]. Opgegroeid in onze [Italiaanse] school, geïnspireerd door de werken van onze grootste meesters, neemt Charles Quaedvlieg reeds een voorname plaats in onder de meest gerenommeerde kunstenaars.” De recensies verschenen naar aanleiding van tentoonstellingen georganiseerd door ‘La Società degli Amatori e Cultori delle Belle Arti’. Deze vereniging was al in 1829 opgericht, met het doel zowel Italiaanse als buitenlandse kunstenaars de mogelijkheid te bieden hun werk te tonen.

De besprekingen hebben betrekking op twee genreschilderijen met half-figuren van jongedames; een hiervan is een vrouw in de kledingdracht van Albano, De Handlezeres.

Goed ontvangen werd ook een voorstelling van het Romeinse Carnaval (1860), een schilderij waarvan Charles al het jaar daarop een meer uitgebreide variant voor de tentoonstelling inzond. Hij stelde bij de ‘Amatori e Cultori’ ook landschappen tentoon, een daarvan werd op grond van de variatie in de dierfiguren eveneens gunstig besproken.

Op zoek naar nieuwe motieven in de ‘Campagna’

Quaedvlieg’s landschappen kunnen grofweg worden onderverdeeld in ruige gebieden met buffeldrijvers of paardentemmers en panoramische uitzichten met oogsttaferelen, daarnaast ook meer intieme, landschappen of dierstukken. Vanaf  ongeveer 1856 begon hij zich op de weergave van de landschappelijke omgeving van Rome te specialiseren. Zijn schilderijen laten dan duidelijk de invloed zien van Engelse schilders die Rome tot permanente verblijfplaats hadden gekozen. Een essentieel verschil met zijn vroegere landschapsmotieven, is de sterke concentratie op de eenheid van mens, dier en natuur. Hij geeft de hardwerkende landbevolking en de ongetemde woestheid en kracht van waterbuffels en wilde paarden weer. Na het midden van de 19de eeuw raakten in Rome de motieven hooioogst en het dorsen van graan populair. Dit soort schilderijen tonen de slecht betaalde dagloners en hun gezinnen, die in primitieven hutten, tenten of zelfs antieke grafmonumenten, een tijdelijk verblijf vonden. Dorsen gebeurde, voor de introductie van stoomdorsers, door paarden die door een menner over een geïmproviseerde dorsvloer in het rond gedreven werden. Van dit soort voorstellingen zijn van Charles minstens zes varianten bekend. Zij geven op die manier een goede indruk van de werkwijze en technische ontwikkeling van de schilder. Om voorstudies voor dit soort motieven te maken gingen schilders, meestal in gezelschap, op avontuurlijke trektochten door nauwelijks bewoonde gebieden.

Op vossenjacht met Frans II en ‘Sisi’

De vossenjacht, een typisch Engelse sport, werd 1839 in Rome door een Engelse lord geïntroduceerd. Het betreft geen jacht in de eigenlijke zin van het woord, maar eerder een behendigheidssport met een belangrijk sociaal aspect. In Rome kreeg dit tijdverdrijf in 1869 door de oprichting van de  ‘Circolo della Caccia Roma’ de vorm van een ‘country club’. Deze bestond -en bestaat- uit aristocraten en grootgrondbezitters. De nu bekende voorstellingen van Quaedvlieg gaan terug op de zeer glansrijke ‘Meet’ van 1870. Diverse vertegenwoordigers van koninklijke bloede waren op dat moment in Rome verzameld ter ere van de doop van de dochter van het Napolitaanse koninklijk paar, Frans II koning van Napels en zijn vrouw Maria van Beieren. Quaedvlieg zou met Frans, die vanaf 1860 in exil in Rome verbleef, bevriend zijn geweest en hem geportretteerd hebben. De zus van Maria, Elisabeth van Oostenrijk (beter bekend als ‘Sisi’) was ook bij het jachtevenement aanwezig. Zij is vermoedelijk te herkennen in de slanke, in het zwart geklede amazone, op de voorgrond van een aantal voorstellingen. Zoals vaker in het werk van Quaedvlieg, zijn diverse afzonderlijke scenes, zoals begroetingen, uitgebeeld. Hierdoor krijgen de schilderijtjes een verhalend karakter.

Financiële problemen

Het lijkt erop dat na de éénwording van Italië, in 1870, de financiële situatie van Charles verslechterde. De stad Rome zou, eenmaal tot hoofdstad benoemd, in rap tempo gemoderniseerd worden. Verder verkozen de rijken der aarde, nu vaak voor een langer verblijf in een badplaats, zoals Venetië. Bovendien raakten in de kunst nieuwe tendensen in zwang, zoals ‘plein air’ schilderen, Symbolisme en Impressionisme. De nauwgezette schilderwijze van Charles raakte uit de mode. In 1870 was werk van Quaedvlieg nog te zien op een, door de paus in eigen persoon geopende, tentoonstelling van werk door uitsluitend katholieke kunstenaars. Het betrof De Zegening der trekdieren op St. Antoniusdag (verblijfplaats onbekend). Dit schilderij werd kort voor de dood van de schilder (samen met een dorstafereel), voor een tentoonstelling in Californië ingestuurd. Dit was waarschijnlijk een initiatief om zijn werk direct onder de aandacht van potentiële kopers te brengen.

Zo arm als een kerkrat

Pastoor Welters weet te vermelden dat het stoffelijk overschot van ‘cavaliere’ Quaedvlieg in een massagraf op de bekende begraafplaats Campo Verano een laatste rustplaats vond. Hoewel in de overlijdensadvertentie in de Courier de la Meuse (09-03-1874), sprake is van ‘een kort ziekbed’ en de ‘toediening van het laatste oliesel’, zijn er redenen om aan juistheid van het bericht te twijfelen. De overlijdensacte opgemaakt door de Burgerlijke Stand te Rome (Ufficio de Stato Civile della Regione Pantheon) vermeldt (zoals gebruikelijk) de doodsoorzaak niet. Wel staat te lezen dat een muzikant en een koffiehuishouder zijn gesommeerd op het bureau te verschijnen, om het stoffelijk overschot van de schilder uit Valkenburg te identificeren. Hij overleed klaarblijkelijk in eenzaamheid. Waar waren zijn vrouw, de priester en zijn kunstenaarsvrienden? Kennelijk heeft niemand de kosten willen dragen voor een fatsoenlijk graf met een gedenkteken. Bovendien, wat gebeurde met de inhoud van het atelier, zoals studies, schetsboeken en brieven? Charles Quaedvlieg’s carrière eindigde zoals verwoord in Henry James’ mislukkingsroman Roderick Hudson (1875): ‘If I hadn’t come to Rome I shouldn’t have risen and if I hadn’t risen I shouldn’t have fallen’.

Michiel J. Roding Maastricht, januari 2023